Bouwen & Wonen
De woningbouwopgave blijft groot en urgent. Dit vraagt om regie vanuit de gemeente. Ons woningaanbod sluit niet aan bij de grote woningbehoefte. Het programma Wonen stuurt op op optimalisatie, onderzoeken waar mogelijk te versnellen en realisatie voor de komende jaren. Voor langere termijn en de schaalsprong naar 120.ooo inwoners moeten er ook voldoende woningbouwlocaties beschikbaar zijn. Binnen het programma wordt dit vraagstuk opgepakt. Realisatie van woningbouwprojecten doen we op verschillende manieren. We blijven sturen op de bouw van woningen in verschillende woningbouwsegmenten en voor diverse doelgroepen. Er is prioriteit voor de ontwikkeling van de woningbouwprojecten uit de vastgestelde 1e en 2e tranche gemeentelijke woningbouwlocaties. Daarnaast spannen we ons in om voldoende bouwmogelijkheden te creëren voor externe partijen en woningcorporaties. De woningbouwmonitor wordt het dashboard en sturingsmiddel om zicht en grip te krijgen op de woningbouwinitiatieven.
Met het subsidiefonds betaalbare woningbouw en de starterslening blijven we inzetten op betaalbare woningen. Ook benutten we de bestaande woningvoorraad beter door het uitwerken van de randvoorwaarden voor woningsplitsing en flexwonen op eigen erf. Daarnaast wordt er gezocht naar locaties voor flexwoningen voor diverse doelgroepen. Door de invoering van de ‘Wet Versterking Regie Volkshuisvesting’ maken we in 2026 een Volkshuisvestingsprogramma. Dit vervangt onze woonvisie en woonzorgvisie. Het geeft inzicht in ons woningbouwprogramma voor wijken en dorpen in de gemeente. Hierin werken we een visie op herstructurering van de bestaande woningvoorraad uit. Daarnaast stellen we in 2026 een regionale Urgentieverordening vast.
Afval
Om de landelijke hoeveelheid restafval per inwoner terug te dringen, worden er komende jaren diverse rijksheffingen op restafval ingevoerd. De inzet van de heffing is tweeledig: enerzijds het dekken van de kosten voor inzameling en verwerking van restafval en anderzijds het stimuleren van afvalscheiding bij de bron. De belangrijkste heffing in dit kader is de afvalstoffenbelasting. Die wordt op dit moment al geheven op het storten en verbranden van afval. Daarnaast zal de CO ₂ -heffing op de industrie worden ingevoerd en ook van toepassing zijn op afvalverbrandingsinstallatie. Hoewel huishoudelijk restafval niet direct wordt belast op basis van CO ₂ -uitstoot, worden afvalverwerkers wél belast voor de emissies die gepaard gaan met het verbranden van reststromen. Deze kosten werken door in de verwerkingstarieven van restafval.
De Rijksoverheid onderzoekt daarnaast de invoering van een nationale plastictaks, als aanvulling op de bestaande Europese heffing op niet-gerecycled plastic verpakkingsafval. Deze heffing zou met name gericht zijn op producenten en importeurs van niet-duurzaam verpakkingsmateriaal, maar heeft naar verwachting ook effect op de hoeveelheid kunststof die in het huishoudelijk restafval terechtkomt. De combinatie van deze heffingen vergroot de financiële druk op de afvalketen. Voor ons betekent dit komende jaren hogere kosten voor verwerking van restafval. Dit zal ook invloed hebben op de afvalstoffenheffing.
Deze heffingen zijn bedoeld om verbranding en storten financieel onaantrekkelijker te maken ten opzichte van recycling en hergebruik. Om afval beter te scheiden en recycling te stimuleren. Hoe minder restafval we samen overhouden, hoe lager de kosten blijven.
We zien dat ander afval zijn intrede doet in de gemeente Emmen, waaronder lachgascilinders. Dit afval mag conform wetgeving alleen maar door (gemeentelijke) reinigingsdiensten verwerkt en ingezameld worden. Hiervoor is een verwerkingscontract met Area afgesloten welke leidt tot meer kosten.
Integraal werken aan wijken en dorpen
Wij werken voor en met onze inwoners. Dit doen wij op allerlei manieren, tijdstippen en vanuit verschillende disciplines. Door financiële keuzes die we moeten maken kunnen we niet alles op dezelfde wijze blijven doen. In 2026 onderzoeken wij daarom of we slimme combinaties kunnen maken om de verschillende opgaven in onze dorpen en wijken op te pakken. Wij denken daarbij aan opgaven vanuit programma Verder Samen, Woon- en Leefbaarheidheidsvisies, Wijk-/Dorpuitvoeringsplannen in het kader van aardgasvrij 2050, gebiedsgericht werken via Omgevingsvisieprogramma’s, het vertalen van de kaders van het IBOR (Integraal Beleidsplan Openbare Ruimte) in plannen en de bestaande programma’s Angelslo en Bargeres. Het combineren van opgaven sluit aan bij de belevingswereld van inwoners en organisaties. Het leidt daarnaast tot eenduidigere participatie binnen de dorpen en wijken en efficiënte en effectieve inzet van capaciteit en financiële middelen.
Voor de programma’s Angelslo en Bargeres hebben wij de keuze gemaakt om minder geld ter beschikking te stellen. Dat betekent dat wij in deze twee wijken moeten kijken op welke wijze we binnen deze budgetten werken aan programmadoelen en invulling geven aan de taken en verantwoordelijkheden van programmamanagers en programmatisch werken.
Energietransitie
Robuust energiesysteem
Aansluitend op het landelijk doel is ons doel dat we vanaf 2050 een nagenoeg CO2 neutrale gemeente zijn.
Voor wonen betekent dit dat er vanaf 2050 geen aardgas meer beschikbaar is voor de verwarming van woningen. Industriële processen zullen vergroenen de komende decennia, waarbij elektrificatie op grote schaal toegepast zal worden. Auto’s op fossiele brandstoffen maken plaats voor auto’s met een stekker. Via zonne- en windenergie en groengas projecten wordt hernieuwbare energie opgewekt. De productie van zonne- en windenergie en verdere elektrificatie door o.a. zonnepanelen, (industriële) warmtepompen, airco's en elektrisch rijden dragen bij aan die toenemende elektriciteitsvraag. Met de realisatie van een nieuw hoogspanningsstation door Tennet aan de Boerdijk in Veenoord wordt de basis gelegd voor de beschikbaarheid van extra aansluitcapaciteit dat daarna nog verder moet worden uitgerold naar de dorpen en wijken. Daarnaast zijn bij Bargermeer en Weerdinge uitbreidingen van het hoogspanningsnet gepland. Via ORTESE werken we gemeente-breed aan een robuust energiesysteem van de toekomst.
Behalve door elektrificatie, is er ook extra transportcapaciteit noodzakelijk voor de woningbouwopgaven en voor de vestiging van nieuwe bedrijven. Aan de ene kant leveren we netbeheerders beleidsmatige input voor hun investeringsbeslissingen. Aan de andere kant faciliteren we hen maximaal om noodzakelijke uitbreidingen van het elektriciteitsnet te kunnen doen. De samenwerking met Enexis krijgt concreet vorm in een nieuw convenant.
Warmtetransitie
Sinds 2018 zijn nieuw te bouwen woningen al verplicht aardgasvrij, maar de woningen van voor 2018 hebben in de meeste gevallen nog een gasaansluiting. Het gaat daarbij in totaal om zo'n 50.000 woningen en utiliteitsgebouwen. Als eerste stap voor alle gebouwen hanteren we het uitgangspunt dat de woningen goed geïsoleerd worden. Daarmee wordt de energievraag lager. We ondersteunen inwoners met advies en zetten alle beschikbare middelen, zoals stimuleringsleningen en het Volkshuisvestingsfonds in.
Voor de zes startwijken maken we samen met inwoners en andere stakeholders een uitvoeringsplan, waarin staat beschreven op welke wijze de woningen aardgasvrij worden en vanaf welk jaar dat voor een bepaald gebied in gaat. De eerste uitvoeringsplannen worden in 2026 opgeleverd.
De aanleg van een alternatief energiesysteem dat in de warmtevraag van de woningen kan voorzien is een majeure opgave die de nodige tijd zal vragen. Zeker is dat voor het alternatieve systeem in alle wijken en dorpen een hogere elektriciteitsaansluitcapaciteit benodigd is.
Voor de industrie en bedrijven vragen de hoge energiekosten in combinatie met de verduurzamingsopgave aandacht. Met de industrie, bedrijven en glastuinbouw en organisaties als Ondernemend Drenthe, de Omgevingsdienst Drenthe (ODD) en het Energiefonds Drenthe zoeken we naar (meer) mogelijkheden voor het besparen, opwekken en slim delen van energie. In samenwerking met Ondernemend Emmen bieden we met name het midden- en kleinbedrijf de mogelijkheid van een verduurzamingsadvies op maat.
Met de ervaringen uit de eerste Wijkuitvoeringsplan-trajecten geven we verder vorm en inhoud aan onze regierol in de warmtetransitie. In 2026 stellen we het Warmteprogramma vast. Dit is de opvolger van de Transitievisie Warmte en is een programma onder de Omgevingswet. In dit programma schrijven we in welke dorpen en wijken we de komende 10 jaar stappen gaan zetten naar koken en verwarmen zonder aardgas en onderzoeken we of er restwarmtebronnen of natuurlijke bronnen aanwezig zijn met voldoende potentie. We nemen in het warmteprogramma mee welke rol de gemeente heeft en houden de mogelijkheden en randvoorwaarden van collectieve warmtevoorzieningen tegen het licht. We kijken of en hoe de nieuwe wetten Wet Collectieve warmte en Wet Gemeentelijke instrumenten warmtetransitie ons daarbij kunnen helpen.
Klimaatadaptatie
Klimaatadaptatie - de omgang met wateroverlast, hitte en droogte - blijft een belangrijk thema. Wij voeren hiervoor binnen het kader van de regionale adaptatie strategie van de Samenwerking Noordelijke Vechtstromen een nieuwe klimaatstresstest uit. De resultaten hiervan zijn mede bepalend voor de verdere ontwikkeling van het adaptatiebeleid in onze gemeente.
Het landelijk beleidskader 'Water en bodem sturend' (WBs) geeft richting aan de wijze waarop in Nederland water en bodem mede bepalend zijn voor de inrichting van onze ruimte. De kerngedachte van WBs is dat een gezond water- en bodemsysteem de basis is voor lange termijn leefbaarheid van onze omgeving. Klimaatontwikkelingen worden hier in meegewogen. Meebewegen met het water en bodemsysteem moeten zorgen dat problemen niet worden afgewenteld op de toekomst. Aan de hand van een omgevingsvisieprogramma 'Duurzame fysieke leefomgeving' worden deze mede bepalend voor locatie keuze voor onder anderen onze woningbouwopgaven, energietransitie en de uitvoeringsvarianten hiervan. De implementatie van dit beleid vergt de komende jaren de nodige aandacht, menskracht en middelen.
Bodemdaling
Door klimaatverandering zal bodemdaling naar verwachting de komende jaren toenemen. Deze problematiek is zowel landelijk als ook voor de gemeente Emmen van toepassing. Dit is af te leiden uit landelijke- en regionaal uitgevoerde klimaatstresstesten, die zijn gebaseerd op de klimaatvoorspellingen van het KNMI. De gezamenlijke aanpak van het waterschap Vechtstromen, de provincie Drenthe en de gemeente ten aanzien van het dossier bodemdaling wordt in 2026 dan ook voortgezet. Als onderdeel van deze samenwerking zal het functioneren van het Servicepunt Bodemdaling worden voortgezet. De ingestelde subsidieregeling “Funderingsonderzoek Bodemdaling” wordt ook in 2026 voortgezet. Voor inwoners met onvoldoende financiële middelen, die te maken krijgen met noodzakelijk schadeherstel van funderingen, is de gemeente in 2024 aangesloten bij het Fonds Duurzaam Funderingsherstel (FDF). Dit loopt door in 2026.
Stikstof en gewasbeschermingsmiddelen
De stikstofproblematiek blijft een wendbare en flexibele houding vragen om inzicht te behouden in dit dossier en ruimtelijke ontwikkelingen en activiteiten te kunnen blijven faciliteren. Zo moeten de gevolgen van steeds weer nieuwe jurisprudentie vertaald worden. Wat het voor ons als gemeente gaat betekenen is sterk afhankelijk van de aanpak vanuit het rijk en de provincie. Het blijft onzeker wanneer er meer inzicht en grip gaat komen omdat een concrete landelijke en provinciale bestendige koers momenteel ontbreekt.
Landelijk is er aandacht voor de toepassing van gewasbescherming. In samenwerking met andere gemeenten in Drenthe onderzoeken we welke reguleringsmogelijkheden er zijn voor huidige en nieuwe situaties. Hierin betrekken we de lokale LTO afdelingen.
Erfgoed en archeologie
Erfgoed heeft onder de Omgevingswet een belangrijke positie gekregen in de leefomgeving. We hebben een nieuwe Erfgoednota ontwikkeld om handvatten te bieden bij ruimtelijke ontwikkelingen en andere initiatieven. We zetten in op het zichtbaar maken, beleefbaar maken, behouden en transformeren van erfgoed. Verder leggen we hierbij de focus op het delen van kennis, interne en externe samenwerking en het ondersteunen van monumenteneigenaren en erfgoedinitiatieven.
Het beleid op het gebied van archeologie bestaat uit twee onderdelen: een archeologische beleidskaart en een archeologienota. De archeologische beleidskaart hebben we in 2025 vernieuwd waarin nieuwe inzichten zijn opgenomen die sinds 2013 naar voren zijn gekomen door archeologische onderzoeken. In 2026 vernieuwen we de archeologienota zodat de nota aansluit op de beleidskaart en om meer zichtbaarheid te geven aan archeologie.
Diersoorten Management Plan (SMP)
De Omgevingswet verbiedt het doden en verstoren van beschermde diersoorten die in woningen kunnen voorkomen. Dit zijn vleermuizen, specifieke vogelsoorten en ook andere beschermde diersoorten die zich nestelen in de spouw of in de dakconstructie van een woning. Ook is het verboden om deze beschermde diersoorten tijdens de broed- of kraamperiode te verstoren. Bij een ingreep aan de buitenschil van de woning, bijvoorbeeld het aanbrengen van isolatie, is vanuit een zorgbeginsel ecologisch onderzoek een eis. Ook moet de bewoner een vergunning aanvragen bij Provincie Drenthe voor het verstoren van de aanwezige diersoorten.
Het uitvoeren van onderzoeken en het moeten aanvragen van individuele vergunningen werkt vertragend en demotiverend naar eigenaren van woningen voor het isoleren van de woning. Provincie Drenthe biedt echter ook de mogelijkheid tot het verstrekken van een gebiedsbrede vergunning voor stedelijke gebieden, wijken, dorpen aan gemeenten. Wij treffen in 2026 en 2027 de voorbereidingen voor het verkrijgen van een gebiedsbrede vergunning. Daarvoor worden ecologische onderzoeken uitgevoerd en alternatieve verblijfplaatsen voor vleermuizen opgehangen. Tot het moment waarop de gebiedsbrede vergunning er is, kunnen woningen aan de buitenschil geïsoleerd worden als dat gebeurt met aandacht voor de beschermde diersoorten die erin leven (het zogenaamd 'natuurvriendelijk isoleren'). Hiervoor geldt dat dit is toegestaan bij een bepaald percentage woningen per CBS buurt. Zodra de gebiedsbrede vergunning is verleend gelden er geen beperkingen meer in het aantal te isoleren woningen.
Omgevingswet
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en Wet Kwaliteitsborging in werking getreden. In 2025 is verder gewerkt aan het tot stand brengen van de Omgevingsvisie. Deze wordt begin 2026 vastgesteld door de gemeenteraad. Na het vaststellen van de Omgevingsvisie in 2026 vindt uitwerking van doelen plaats via (deels verplichte) Omgevingsprogramma’s, zoals een Geluidsprogramma, Warmteprogramma, Volkshuisvestingsprogramma en Duurzame fysieke Leefomgeving.
Met het inwerking treden van de Omgevingswet begin 2024 zijn alle bestemmingsplannen en landelijke regels automatisch opgenomen in één Tijdelijk Omgevingsplan. Dit is nog niet volgens de wettelijke regels opgebouwd en het is ook nog niet volledig. Met het project Omgevingsplan zorgen we dat 1 januari 2030 de gemeente Emmen wel een goed en volledig Omgevingsplan heeft. In 2025 is volgens de nieuw ontwikkelde opzet het Tijdelijke Omgevingsplan aangepast met deelgebied (Emmerschans). Het is wettelijke verplicht om uiterlijk 1 januari 2032 een volwaardig omgevingsplan te hebben. We liggen op koers.
Het rijk heeft tot 2026 middelen beschikbaar gesteld voor de implementatie. De regelsystematiek is overigens complexer dan verwacht en ook de ontvangen Bruidsschat (landelijke regels) is niet compleet.
De nieuwe manier van werken vraagt meer tijd bij vergunningverlening. Zo worden meer Buitenplanse omgevingsplan activiteiten (BOPA’s) aangevraagd dan omgevingsplanwijzigingen zolang het Omgevingsplan nog niet actueel is.
Het rijk is voornemens het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) aan te passen om woningbouw te versnellen en kosten te verlagen. In reactie op het STOER-advies gericht op het Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving wordt gewerkt aan versoepeling van technische bouweisen, zoals plafondhoogtes en geluidseisen. Ook wordt voorgesteld om geen extra lokale bouweisen toe te staan en de eerder aangekondigde aanscherping van de milieuprestatie-eis niet door te voeren. De beoogde wijzigingen worden naar verwachting in 2026 aan de Kamer voorgelegd.
